Het is 10 maart 1418, de lentezon schijnt door het venster van de Hofkapel op de gezichten van een jong paar. Jacoba van Beieren knielt tegenover haar verloofde Jan IV van Brabant. Zij reiken elkaar de hand terwijl de deken van het hofkapittel hun huwelijk inzegent.
Zo trad de zestienjarige gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen in haar tweede huwelijk, nadat haar eerste echtgenoot jong was overleden. Ook haar vader was recentelijk gestorven. Ze werd belaagd door haar oom Jan van Beieren, die het voorzien had op haar gebieden. Alleen door met een machtig heer te hertrouwen, kon zij haar gebieden veilig stellen. Een verbintenis met het Brabantse huis kwam voor haar en voor haar moeder Margaretha van Bourgondië als een geschenk uit de hemel. Margaretha had gedurende Jacoba’s leven de touwtjes stevig in handen als het om haar dochters privéaangelegenheden en haar regeringszaken ging. Zij zal nooit voorzien hebben dat Jacoba’s tweede huwelijk meer slechts dan goeds zou brengen: nog geen twee jaar later probeerde Jan het land van zijn echtgenote aan de verfoeide oom Jan van Beieren te verpanden.
Foto · Het huwelijk van Jacoba van Beieren (1401-1436), gravin van Holland, en Jan IV, hertog van Brabant (1403-1427), gesloten op 10 maart 1418 in de Hofkapel te ’s-Gravenhage. Jacob Joseph Eeckhout, 1839, zoals het schilderij was tentoongesteld in de Tweede Kamer tot voor de start van de renovatie van het Binnenhof. Collectie · Rijksmuseum Amsterdam, in beheer bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed / Tweede Kamer der Staten-Generaal, Binnenhof, Den Haag.
Margaretha is een van de toeschouwers bij de huwelijksceremonie: misschien is zij in dit schilderij rechts achter Jacoba uitgebeeld, de dame met de typisch middeleeuwse hennin (punthoed) en met haar armen over elkaar geslagen.
Toen Jan van Beieren in 1425 overleed kreeg Jacoba te maken met een nieuwe lastpost die een oogje op haar gebieden had: de Bourgondische hertog Filips de Goede. Hij wist Jacoba gevangen te nemen en op te sluiten in een kasteel in Gent. Jacoba kreeg heldenfaam door vermomd in mannenkleding te ontsnappen en naar Schoonhoven te vluchten; daar werd zij met open armen ontvangen door de Hoeken, die hun gravin steunden en die, vermoedelijk daartoe aangemoedigd door Margaretha, de macht in de stad hadden overgenomen. Volgens historicus Antheun Janse is het daarom niet onrealistisch te veronderstellen, dat ook Jacoba’s vlucht uit Gent in gang was gezet door haar moeder. Eenmaal vrij, nam Jacoba zelf het heft in handen: zij zette vanuit Gouda een heuse guerrillaoorlog in gang tegen Filips. De Bourgondische hertog kreeg het niet zomaar voor het zeggen. Ze nam zelfs afstand van haar moeder, al bleven er contacten tussen die twee bestaan.
Een van de weinige tastbare overblijfselen van Jacoba’s strijd bevindt zich vandaag de dag nog in Museum Gouda. Dankbaar voor hun hulp in het conflict schonk zij aan het Goudse Schuttersgilde Sint-Joris een vergulde zilveren miskelk met pateen. Het voetstuk van de kelk toont acht scènes uit de lijdensweg van Christus en op de hoeken van het voetstuk bevinden zich kleine engeltjes, die de wapenschilden van Jacoba als gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen in hun handen dragen, afgewisseld met wapenschilden van de stad Gouda.
In 1425 behaalden Jacoba en haar Goudse bondgenoten hun eerste overwinning. Haar tegenstanders hadden in Alphen bij de Goudse sluis een fort gebouwd om te voorkomen dat haar troepen langs de rivier de Gouwe het land konden binnentrekken. Jacoba’s troepen roofden het vee dat rond het fort graasde en lokte zo de vijand naar buiten, waar die prompt in een hinderlaag liep. Er volgden overigens meer nederlagen dan overwinningen voor Jacoba en de haren. Al bleef de strijd onbeslist, Jacoba hield het hoofd koel.
Kalmte en vastberadenheid hielpen Jacoba niet om de strijd te winnen. Filips had intussen moeder en dochter volledig uit elkaar gedreven: hij erkende Margaretha’s persoonlijke bezittingen in Henegouwen en haalde haar over om op haar beurt hem te erkennen, als Jacoba’s ruwaard. Jacoba zag zich uiteindelijk gedwongen tot het sluiten van een wapenstilstand met Filips, een verzoening die bekend kwam te staan als ‘de Zoen van Delft’ (1428). Jacoba bleef gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen, maar Filips zou voor haar regeren. Bovendien: zij mocht zonder toestemming van Filips of haar moeder niet opnieuw huwen. De koppige Jacoba trok zich niets van de verordening aan en ze trouwde in de zomer van 1432 in het geheim met Frank van Borssele, een machtige Zeeuwse edelman. Was het een nieuwe poging om haar machtspositie te versterken, of verbond zij zich met hem uit liefde? Geheim bleef het huwelijk niet lang: binnen een jaar was Filips op de hoogte en werd zij gedwongen afstand te doen van haar grafelijke titel.
Kort daarna, in 1436, stierf Jacoba aan tuberculose. Al had zij de wens geuit in Sint-Maartensdijk begraven te worden, haar moeder verkoos de Hofkapel op het Binnenhof, de plek waar zij als zestienjarige met Jan IV van Brabant getrouwd was. Zelfs na haar overlijden kon Margaretha de controle over haar eigenzinnige dochter niet loslaten. Het lichaam van Jacoba werd bijgezet in het graf van haar grootmoeder Margaretha van Brieg.
Portret van Jacoba van Beieren (1401-1436), gravin van Holland en Zeeland, anoniem, na ca. 1480. Portret van Frank van Borssele (c. 1390-1470), heer van Sint Maartensdijk, anoniem, na ca. 1480. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
Er zijn geen contemporaine afbeeldingen van Jacoba bewaard gebleven. Wel resteert een dubbelportret van Jacoba en haar echtgenoot Frank van Borssele uit de late vijftiende eeuw. Opmerkelijk is dat Jacoba aan de rechter zijde van haar echtgenoot is geplaatst. Deze plek was traditioneel voorbehouden aan de man. In dit geval werd vanwege Jacoba’s hogere status gebroken met deze traditie.