“Ik wist niks van politiek, ik was wetenschapper. Ineens werd ik in de Tweede Kamer gekozen. In het gebouw was ik nog nooit geweest. Ik weet nog goed dat ik voor het eerst de vergaderzaal binnen kwam. Dat was wel indrukwekkend. Ik zag het katheder en dacht ‘daar moet ik binnenkort ook gaan staan praten’. Het was een wereld die ik helemaal niet kende.”
Auteur | Ferry Mingelen
Jan Terlouw (1931-2025) sprak er nog steeds met enige verbazing over. Hij studeerde wis- en natuurkunde, deed vanaf 1958 onderzoek naar kernfusie, maar koos in 1971 voor de politiek. “De voorspelling in 1959 was dat kernfusie over dertig jaar op aarde mogelijk zou zijn. Dat is nu in 2020 nog steeds de voorspelling. Ik had er wel genoeg van. Daar komt bij dat ik de oorlog bewust heb meegemaakt. De democratische rechtstaat verdient verdediging, dat zit diep in mij. Ik was politiek zoekende, maar toen werd D66 opgericht, links-liberaal, was dat precies wat ik zocht.”
“Naar een rustig plekje moest je vroeger zelf op zoek.”
Na een jaartje Gemeenteraad in Utrecht wordt Terlouw lid van de Tweede Kamer. Hij vond het ‘een enorme eer’ gekozen te worden en leert het politieke handwerk snel. “Ik werd gelukkig geen backbencher, want ik was de enige met verstand van milieu en energie. De vergaderzaal was kleiner dan ik had verwacht, heel intiem, met zijn drieën in een bankje. In de rij naast me zat Boer Koekoek, vond ik wel apart, al hebben we nooit een woord gewisseld. Wel met Marcus Bakker van de CPN, dat was een leuke man, alhoewel hij me hard kon aanpakken in het debat.”
Ruimtegebrek
Twee jaar later, in 1973, volgt Terlouw fractievoorzitter Hans van Mierlo op, na de verloren Kamerverkiezingen in dat jaar. “Dat was een moeilijke tijd. Voordeel was wel dat ik toen een eigen kamer kreeg, een enorme luxe. Voor die tijd zat ik met een paar mensen samen op een kamer. Vaak zocht ik dan elders in het gebouw een rustig plekje.”
Al in 1970 schreven zes Kamerleden uit verschillende fracties (waaronder D66) een brandbrief aan het Presidium waarin zij klaagden over het ruimtegebrek. Het gebouw was gewoon te krap geworden door de uitbreiding van het aantal Kamerleden van 100 naar 150 in 1956 en de groei van het aantal medewerkers. Na veel discussie besluit de Kamer in 1976 definitief tot nieuwbouw. Het zal nog tot 1992 duren voordat het nieuwe gebouw, ontworpen door Pi de Bruijn, klaar is.
Democratisch hart
Terlouw heeft zich in die jaren als Kamerlid en fractievoorzitter niet actief met de nieuwbouw beziggehouden. Hij was niet tegen renovatie, maar was tegelijk zeer aan de oude vergaderzaal gehecht. “Het centrale deel van mijn leven heb ik doorgebracht aan het Binnenhof. Dat is toch het democratische hart van Nederland. Als ik daaraan terugdenk zie ik nog die oude bankjes, de regeringstafel, de nachtelijke vergaderingen, die waren er zeker in de tijd van het kabinet-Den Uyl veel. Gelukkig had je toen de groene gordijnen achterin, daar kon je je dan even terugtrekken. Het was een fijne zaal. Als ik nu die huidige zaal zie, zoveel groter, dan denk ik wel eens ‘ik ben blij dat ik daar niet hoef te staan, zo met zijn allen naast elkaar bij de interruptiemicrofoons…’”.
In 1981 wordt Terlouw vicepremier en minister van Economische Zaken in het tweede kabinet-Van Agt van CDA, PvdA en D66. Door de slechte verhouding tussen premier Van Agt en vicepremier Den Uyl, valt dat kabinet al binnen een jaar. Terlouw kijkt er zonder vreugde op terug. “Ik had weinig plezier in het regeren, het was de slechtste tijd van mijn leven. Mijn grootste fout is dat ik dat kabinet mogelijk heb gemaakt. Den Uyl onder Van Agt, dat kon helemaal niet. Die eindeloze vergaderingen in de ministerraad. Van Agt, Den Uyl en ik zaten daar naast elkaar. Vanaf het begin draaide Den Uyl zich naar van Agt toe en zag ik alleen nog zijn rug. Ik had aan de andere kant van de tafel moeten zitten, tegenover hen, maar ja, dat is de vaste plek van de minister van Financiën. Als vicepremier had ik die plek moeten opeisen.”
Niet voor comfort Kamerleden
Terlouw verlaat in 1982 het Binnenhof, zit negen jaar in een internationale functie in Parijs en is Commissaris van de Koningin in Gelderland. In 1999 keert hij terug op het Binnenhof als lid van de Eerste Kamer. “Ik vond dat serene sfeertje weldadig.” In 2003 verlaat hij definitief het Binnenhof.
De discussie over de huidige renovatie volgt hij op afstand. Hij ergert zich echter wel aan het gezeur over de oplopende kosten. “Het moet een mooi luxueus gebouw worden, heel duurzaam met een eigen energievoorziening, zonnepanelen, aardwarmte, noem maar op. Een voorbeeldgebouw met goede publieke voorzieningen. En dat kost dan maar extra. Je doet het voor de komende 100 jaar, je doet het niet voor het comfort van de Kamerleden. Mensen accepteren niet snel salarisverhogingen voor Kamerleden, dat vinden ze toch allemaal nietsnutten, maar dit gebouw is van iedereen, het is de vlag op de democratie.”
Dit artikel is eerder ook gepubliceerd in Hofboek II – Gebruik van het Binnenhof.